Standpunt van de persuitgevers inzake de herziening van artikel 25 en 150 van de Grondwet
3 mei 2021
Naar aanleiding van het voorstel tot herziening van artikel 25 van de Grondwet, werd Vlaamse Nieuwsmedia op 28 april 2021 uitgenodigd voor een hoorzitting in de Commissie Grondwet en Institutionele vernieuwing van de Kamer.
Het grondwetsvoorstel opteert voor een uitbreiding van de persvrijheid naar ‘alle informatiemedia’ – momenteel omvat dit enkel de drukpers – en garandeert het verbod op censuur: “Dezelfde waarborgen gelden voor alle informatiemedia. Ook zij zijn vrij: de censuur kan nooit voor hen worden ingevoerd”.
In eerste instantie juichen de persuitgevers de uitbreiding naar ‘alle informatiemedia’ toe. Waar vroeger drukpers een van de enige vormen van communicatie was en bijgevolg als enige werd beschermd door de grondwet, is dit de laatste decennia grondig gewijzigd. Niet alleen zijn radio en televisie meer aanwezig, ook de komst van sociale media zorgt ervoor dat het onderscheid tussen gedrukte teksten en elke andere mediavorm moeilijk te maken of te rechtvaardigen is. De rechtspraak brengt hierover eveneens geen eensluidend antwoord waardoor een technologieneutrale hervorming zich opdringt.
De persuitgevers vragen echter wel om voorzichtigheid. Het begrip ‘informatiemedia’ moet duidelijk worden afgebakend en gedefinieerd. Het toepassingsgebied geeft momenteel nog niet aan wat er onder het begrip gedekt zou zijn. Dat kranten en hun nieuwssites, magazines, radio en televisie onder ‘informatiemedia’ zullen vallen, is vanzelfsprekend, maar wat met onder andere vloggers en sociale mediaplatformen? De uitgevers pleiten voor een ruime definitie waardoor alle meningsuitingen aan een publiek gedekt worden en zodoende de vrijheid van meningsuiting steeds gegarandeerd wordt.
De preconstituante bepaalt dat een derde lid aan artikel 25 van de grondwet kan worden toegevoegd. Dit zal echter tot een ongelijk onderscheid tussen de pers en andere media leiden. De persuitgevers stellen voor geen extra lid toe te voegen, maar met respect voor de geest van de verklaring tot herziening van artikel 25 die de waarborgen van dit artikel wenst uit te breiden naar andere media, zich te beperken tot lid 1 van artikel 25 als volgt te wijzigen: “De drukpers is vrij, onder welke vorm ook en ongeacht de technische of technologische verspreidingswijze; de censuur kan nooit worden ingevoerd; geen borgstelling kan worden geëist van de schrijvers, uitgevers of drukkers. Wanneer de schrijver bekend is en zijn woonplaats in België heeft, kan de uitgever, de drukker of de verspreider niet worden vervolgd.”
Dit zou een juridisch zuiverdere oplossing zijn dan in de eerste paragraaf het woord “drukpers” te behouden om vervolgens in een derde lid in de uitbreiding te voorzien.
De getrapte aansprakelijkheid uit lid 2 is een noodzakelijke waarborg die moet behouden worden om eventuele druk voor de publicatie te vermijden. In dit lid is een actualisering wel aan de orde: de term ‘schrijver’ is enigszins achterhaald en zou beter vervangen worden door ‘auteur’.
Artikel 150
Naast artikel 25, wordt ook artikel 150 van de grondwet in het licht van een mogelijke herziening bekeken: “De jury wordt ingesteld voor alle criminele zaken, alsmede voor politieke misdrijven en mediamisdrijven, behoudens strafbare uitingen ingegeven door racisme, vreemdelingenhaat, of seksisme, of die aanzetten tot haat, geweld of discriminatie jegens personen of groepen”.
De wijziging van de term ‘drukpersmisdrijf’ naar ‘mediamisdrijf’ lijkt vanzelfsprekend in het licht van de voorgestelde wijzing van artikel 25, maar ook hier is nood aan een duidelijke definiëring en afbakening van de term. De persuitgevers stellen voor de term ‘media’ te wijzigen in de term ‘pers’.
Inzake de uitbreiding van de strafbare uitingen voor een correctionele rechtbank is de nodige voorzichtigheid cruciaal. Indien de correctionele rechtbank bevoegd wordt voor strafbare uitingen die bewust aanzetten tot haat, geweld of discriminatie jegens personen of groepen, moeten deze uitzonderingen restrictief geïnterpreteerd worden.
Voor alle andere mediamisdrijven die niet onder een correctionele rechtbank zouden vallen, pleiten de persuitgevers er voor deze te depenaliseren en dus uitsluitend te laten berechten via burgerrechtelijke procedures. Dit is in lijn met de rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens en het standpunt van de Raad van Europa hieromtrent.
Op weg naar een herziening van artikel 150 van de Grondwet?
7 oktober 2020
De Kamercommissie Grondwet en Institutionele Vernieuwing Financiën behandelt momenteel een wetsvoorstel tot herziening van artikel 150 van de Grondwet teneinde juryrechtspraak voor terroristische misdaden af te schaffen. Het voorstel bepaalt het volgende:
“De jury wordt ingesteld voor alle criminele zaken behoudens voor terroristische misdaden, waarvoor de wet de procedure bepaalt. De door de strafwetten op deze misdaden bepaalde straffen blijven van toepassing.
De jury wordt tevens ingesteld voor politieke misdrijven en drukpersmisdrijven, behoudens voor drukpersmisdrijven die door racisme of xenofobie ingegeven zijn.”
Hoewel er de voorbije jaren verschillende wetsvoorstellen werden ingediend om dit artikel te wijzigen, lijkt dit voorstel meer kans op slagen te hebben. Men wil namelijk vermijden dat de terroristische aanslagen van 22 maart 2016 voor een volksjury zouden moeten worden behandeld.
In de rand van dit wetsvoorstel werden amendementen ingediend die bepalen dat de correctionele rechtbanken eveneens bevoegd zouden worden voor alle persmisdrijven “die door een discriminerende drijfveer zijn ingegeven” om tegemoet te komen aan de vraag van Unia om persmisdrijven die te maken hebben met discriminatie of haat te correctionaliseren.
Een van de meest cruciale passages uit de Belgische Grondwet, die de fundamenten legde voor de drukpersvrijheid, riep een bijzondere bescherming in het leven voor de pers in onze democratische samenleving (art. 25 § 1 G.W.). De getrapte aansprakelijkheidsregeling (art. 25 § 2 G.W.) en bijkomende procedurele waarborgen, met name de bevoegdheid van het Hof van Assisen inzake drukpersmisdrijven (art. 150 G.W.) die daaraan werd gekoppeld, maken dat de (druk)pers een degelijk juridisch wapenschild werd gegeven om zich te verweren tegen censuur.
Of politieke misdrijven en (terroristische) misdaden al dan niet een exclusieve bevoegdheid voor het Hof van Assisen moeten blijven, laten we in het midden. De bevoegdheid van het Hof van Assisen inzake persmisdrijven staat hier los van. Het is niet omdat de bevoegdheid voor misdaden moet worden aangepast dat dit ook in één beweging dient te gebeuren voor persmisdrijven.
Het huidige systeem inzake persmisdrijven is vatbaar voor kritiek. Door de complexiteit, prijs, angst voor de uitspraak en angst voor de publieke opinie, worden er bijna geen perszaken meer behandeld door het Hof van Assisen, wat volgens criticasters leidt tot straffeloosheid van de pers. Anderzijds bestaan er verschillende andere mechanismen waarbij de pers tot verantwoording kan worden geroepen (burgerrechtelijke aansprakelijkheid op basis van art. 1382 B.W., recht van antwoord, journalistieke beroepsethiek etc.).
Vanuit de sector wordt, in lijn met de rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens, al jaren wordt gepleit voor een volledige depenalisering van persmisdrijven met als gevolg dat de berechting van persmisdrijven via de burgerlijke rechtbanken zou gebeuren. Het correctionaliseren van persmisdrijven zal zorgen voor talrijke vervolgingen en de vrees bij journalisten om over bepaalde onderwerpen te schrijven, naar analogie van wat er gebeurd is in Frankrijk nadat daar de persmisdrijven werden gecorrectionaliseerd.
Men mag in deze discussie vooral niet uit het oog verliezen dat artikel 25 Grondwet eveneens voor herziening vatbaar werd verklaard, meer bepaald om een lid toe te voegen teneinde de waarborgen van de drukpers uit te breiden tot de andere informatiemiddelen. Gelet op de evolutie in de communicatiemedia moet aan het begrip drukpers een ruimere betekenis worden toegekend dan wat destijds slechts mogelijk was door middel van inkt en papier, dit precies teneinde ook in de 21ste eeuw nog steeds de wil van de grondwetgever te respecteren. Meningen die worden verspreid via het internet zijn evenzeer te beschouwen als drukpersmisdrijven, hoewel ze stricto sensu niet werden gedrukt door middel van een drukpers.