Home » Posts tagged "Hof van Justitie"

Grondwettelijk Hof stelt prejudiciële vragen in de procedure inzake het uitgeversrecht

30 september 2024

Het Grondwettelijk Hof heeft op 26 september 2024 een gedeeltelijke uitspraak gedaan in de procedure die aangespannen werd door enkele platformen die de (gedeeltelijke) vernietiging vorderen van de Belgische implementatie van de Europese richtlijn inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt (de DSM Richtlijn).

De wet van 19 juni 2022 (BS 1 augustus 2022) introduceert onder meer het uitgeversrecht, een nieuw exclusief naburig recht voor persuitgevers op basis waarvan platformen voorafgaande toestemming van de uitgever nodig hebben voor het online hergebruik van perspublicaties. Deze regeling werd op Europees niveau ingevoerd om de uitgevers de mogelijkheid te bieden om de door hun gemaakte investeringen in degelijke journalistiek te kunnen recupereren, gelet op het grootschalige gebruik door online platformen zoals Google en Microsoft.

De Belgische omzetting houdt rekening met de praktische moeilijkheden voor de uitgevers om een correcte vergoeding te kunnen bekomen van de platformen, die immers vaak een zeer groot commercieel gewicht hebben, en soms zelfs een (semi)monopolie. Daarom voorziet de Belgische wetgeving in een geschillenbeslechtingsprocedure wanneer geen akkoord kan worden bereikt, alsook informatieverplichtingen om de waarde van het uitgeversrecht te kunnen bepalen.

Begin 2023 dienden onder andere Google LLC en Google Ireland alsook Meta Platforms Ireland een beroep tot vernietiging in bij het Grondwettelijk Hof tegen de Belgische implementatie van het persuitgeversrecht, in het specifiek gericht op de bindende geschillenbeslechtingsprocedure voor het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie en de informatieverplichting, omdat deze beweerdelijk in strijd zouden zijn met onder meer de vrijheid om handel te drijven. Vlaamse Nieuwsmedia kwam, samen met haar zusterfederaties LAPRESSE.be en WE MEDIA, tussen als belanghebbenden, om de Belgische Staat bij te staan en om mee te argumenteren dat de verzoeken van Google en Meta gebaseerd zijn op een verkeerde interpretatie van de Belgische implementatie.

Het Grondwettelijk Hof spreekt zich niet uit over de verenigbaarheid van de Belgische implementatie maar oordeelt dat er nood is aan het stellen van prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie, waarbij zij het Hof van Justitie vraagt om hulp bij de interpretatie van de artikelen 16, 20 en 21 van het Handvest, van artikel 15 van de richtlijn (EU) 2019/790 en van artikel 15 van de richtlijn 2000/31/EG. Gedurende de behandeling van de procedure voor het Hof van Justitie wordt de procedure voor het Grondwettelijk Hof geschorst.

Drie prejudiciële vragen hebben betrekking op het uitgeversrecht:

  • Dient artikel 15 van de richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 « inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG » in die zin te worden geïnterpreteerd dat het zich verzet tegen een nationale wetgeving die voorziet in een afgebakende onderhandelingsprocedure, waarop wordt toegezien door een administratieve overheid waarvan de beslissingen vatbaar zijn voor beroep voor een rechtsinstantie, en die kan leiden tot een verplichting om de persuitgevers te vergoeden voor het onlinegebruik van hun perspublicaties, los van het feit dat die publicaties door de persuitgevers zelf online zijn geplaatst ?
  • Dient artikel 15 van de voormelde richtlijn (EU) 2019/790, in samenhang gelezen met de artikelen 16, 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in die zin te worden geïnterpreteerd dat het zich verzet tegen een nationale wetgeving die de aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij een eenzijdige en niet-wederkerige informatieplicht oplegt naar de persuitgevers toe, wat met name aan de persuitgevers te verstrekken vertrouwelijke informatie over de exploitatie van de perspublicaties betreft, en dat zelfs wanneer de persuitgevers zelf de perspublicaties online hebben geplaatst, en zonder rekening te houden met de winst die door de persuitgevers wordt gegenereerd, noch met de mate waarin zij hun investering hebben gerecupereerd door het onlinegebruik van hun perspublicaties op de door de voormelde aanbieder ter beschikking gestelde platformen, zonder te waarborgen dat de informatie vertrouwelijk zal blijven overeenkomstig de door die aanbieder opgelegde voorwaarden ?
  • Dient artikel 15 van de voormelde richtlijn (EU) 2019/790, in samenhang gelezen met de artikelen 16, 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met artikel 15 van de richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 « betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt », in die zin te worden geïnterpreteerd dat het zich verzet tegen een nationale wetgeving die voorwaarden oplegt waaronder met elke persuitgever overeenkomsten moeten worden gesloten voor het onlinegebruik van zijn perspublicaties, met inbegrip van de verplichting om een vergoeding te betalen voor het onlinegebruik van de perspublicaties, los van het feit of de persuitgevers zelf de betrokken publicaties online hebben geplaatst, verplichting die voor alle perspublicaties zou gelden zonder een onderscheid te maken naargelang de inhoud al dan niet beschermd is door auteursrechten of naargelang de gebruikers toegang kunnen krijgen tot de integrale publicaties of enkel tot uittreksels ervan, en die zou leiden tot een verplicht nauwlettend toezicht op de content die door de gebruikers op het platform wordt geplaatst ?

Het Hof van Justitie wordt nu verzocht advies te geven hoe het Europees verdrag en de Europese Richtlijn moet worden uitgelegd, dan wel hoe die van toepassing is op de procedure voor het Grondwettelijk Hof. Indien het Hof kiest om advies uit te brengen, kunnen alle betrokken partijen een opinie bezorgen aan het Hof van Justitie, waarna de rechter-rapporteur een rapport opstelt ten behoeve van de hoorzitting. Elk van de partijen kan verzoeken de zaak mondeling te behandelen, dit kan een hoorzitting of binnenskamers zijn. Tot slot volgt, na de conclusie van de advocaat-generaal, de bindende beslissing. Het Grondwettelijk Hof is vervolgens gebonden rekening te houden met deze beslissing in haar eindoordeel. De duur voor de behandeling van prejudiciële zaken bedraagt gemiddeld zo’n 17 maanden, waardoor een finale uitspraak nog even op zich zal laten wachten.

In tussentijd blijft de Belgische implementatie gelden, aangezien de procedure voor het Grondwettelijk Hof geen schorsende werking heeft.

Artikel 17 niet in strijd met Handvest van de grondrechten van de EU

6 augustus 2021

In de zaak C-401/19 waarbij Polen een beroep tot nietigverklaring van artikel 17 Richtlijn Auteursrechten aantekende bij het Europese Hof van Justitie, is de conclusie gepubliceerd van de advocaat-generaal. Volgens Polen is artikel 17, lid 4, b) en c) van de Auteursrichtlijn een schending van het recht op vrije meningsuiting en informatie (artikel 11 Handvest van de grondrechten van de EU).

Polen meent dat artikel 11 beperkt wordt doordat onlinediensten gebruik maken van software om content te delen waardoor deze automatisch kan gefilterd worden. Het land vroeg het Hof zich uit te spreken over de aansprakelijkheid van onlinediensten voor het delen van content wanneer gebruikers content uploaden.

De advocaat-generaal heeft op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in dit geding. Hij is van oordeel dat er geen schending is van het recht op vrije meningsuiting en informatie en vraagt de claim ontoelaatbaar te verklaren:

  • De vrijheid van meningsuiting is niet absoluut. Er mogen beperkingen ingeroepen worden wanneer (i) deze bij wet zijn gesteld, (ii) de essentie van het recht respecteren en (iii) in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel. De advocaat-generaal stelt dat aan deze voorwaarden is voldaan.

De advocaat-generaal stelt eveneens dat er, zonder afbreuk aan de essentie van de vrijheid op meningsuiting, kan gekozen worden om aan bepaalde tussenpersonen een aantal actieve toezichtsmaatregelen t.a.v. specifieke onwettige informatie op te leggen.

  • Artikel 17 omvat een nieuwe aansprakelijkheidsregeling. De richtlijn verplicht onlinediensten tot preventief toezicht in overeenstemming met wat men verwacht van een zorgvuldige operator en in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Volgens de advocaat-generaal is een specifieke aansprakelijkheidsregeling niet onevenredig. De evenredigheid is te wijten aan (i) de omvang van de economische schade van illegale content; (ii) het moeilijk controleren van hergebruik van content door het principe van “kennisgeving en verwijdering”; (iii) de moeilijkheid om gebruikers die illegale content plaatsen gerechtelijk te vervolgen; (iv) de toezichtsverplichtingen die gelden voor zowel specifieke als tussenpersoon optredende dienstverleners. Aanbieders van diensten oefenen door het promoten van deze content eveneens een zekere invloed uit op de voor het publiek toegankelijke informatie. De advocaat-generaal is dan ook van oordeel dat aanbieders van content kunnen vergeleken worden met traditionele tussenpersonen zoals uitgevers, waardoor het mogelijk is hen een specifieke aansprakelijkheidsregeling vast te stellen.

Daarnaast werd er een duidelijke en nauwkeurige grens gesteld aan de filter‑ en blokkeringsmaatregelen, om de mogelijke risico’s op overblokkering als gevolg van de aansprakelijkheidsregeling te beperken en om het billijk evenwicht tussen de rechten en de bescherming van vrije meningsuiting te waarborgen.

  • Artikel 17 legt monitorverplichtingen op die de vorm van filtering aannemen waaraan twee cumulatieve voorwaarden verbonden werden, namelijk het trachten te voorkomen dat geïdentificeerde content met onrechtmatige reproducties van werken en andere beschermde content online worden geplaatst zonder dat de beschikbaarstelling van content met rechtmatige reproductie wordt belet. De richtlijn specifieert niet op welke manier gefilterd mag worden.

De definitieve uitspraak wordt binnenkort verwacht.

PERSBERICHT: Reprobel wins national lawsuit against HP Belgium before the court of appeal of Brussels

16 mei 2017

 
English version
Hof van Beroep van Brussel geeft Reprobel gelijk in rechtsgeding met Hewlett Packard Belgium
Op 12 november 2015 velde het Hof van Justitie van de EU zijn arrest in de zaak Hewlett Packard Belgium / Reprobel (C-572/13). Dat arrest kreeg ruime aandacht in de pers. Vorige vrijdag (12 mei) sprak het hof van beroep in Brussel zich ten gronde uit in deze zaak in het licht van het arrest van het HvJ EU. Het hof van beroep geeft Reprobel over nagenoeg de gehele lijn gelijk. Auteurs en uitgevers verwelkomen het arrest van het hof van beroep.
Even terugspoelen naar de late herst van 2015. Na het oordeel van de Europese rechters in Luxemburg klonk het bij de importeurs van kopieer- en multifunctionele apparaten nagenoeg unisono dat de Belgische reprografieregeling in strijd was met het Europese recht. In navolging van HP Belgium zelf stopten de meeste importeurs na verloop van tijd met de maandelijkse aangifte van de geïmporteerde toestellen bij Reprobel en/of met de afdracht van de daarover verschuldigde reprografievergoedingen.
Reprobel is al die tijd blijven verdedigen dat de houding van de importeurs in strijd was met de wet.  Het hof van beroep van Brussel geeft Reprobel nu gelijk.
Het hof bevestigt zonder meer dat de vergoeding van de uitgevers rechtmatig is en de eigen compensatie van de auteurs niet aantast. Hetzelfde geldt voor het criterium van de (objectieve) snelheid als tariefbasis voor de vergoeding. Ook acht het hof de vergoeding voldoende gemoduleerd in functie van het type gebruiker (privé of professioneel), en is het verder van het oordeel dat de Belgische regeling richtlijnconform kan worden geïnterpreteerd wat de reproducties van bladmuziek en de reproducties uit een illegale bron betreft.
De enige schending van het Europese recht die het hof van beroep vaststelt , is dat professionele gebruikers zowel een apparatenvergoeding als een vergoeding voor de fotokopieën moesten betalen terwijl er geen terugbetalingsmechanisme bestond. Omdat de relevante bepalingen van de achterliggende Europese Richtlijn 2001/29 niet duidelijk, precies en onvoorwaardelijk zijn, missen ze echter elke rechtstreekse werking. Die bepalingen kunnen het buiten toepassing verklaren van het (oude) Belgische recht inzake reprografie dan ook niet rechtvaardigen.
Het arrest veroordeelt HP Belgium tot het betalen van 1 EUR provisioneel aan Reprobel, en stelt een gerechtsdeskundige aan met als opdracht om (op basis van een ISO-norm) de objectieve snelheid te bepalen van alle apparaten die HP sinds eind 2002 op de Belgische markt heeft gebracht.
Auteurs en uitgevers verwelkomen dit arrest.  Ze hopen dat HP en de andere betrokken importeurs spoedig met Reprobel rond de tafel zitten om het verleden te regelen, in gezamelijk overleg en met wederzijds respect.
 
 
Perscontact Reprobel:
Kurt Van Damme, adjunct-algemeen directeur / hoofd van de juridische dienst, mobiel: (0479) 58 66 35, mail: kvandamme@reprobel.be.

SABAM vs. Belgacom, Telenet en Voo: maakt de doorgifte van auteursrechtelijk beschermde content door internet service providers over hun netwerk een mededeling aan het publiek uit of niet?

31 mei 2013

 

Het Europees Hof van Justitie heeft doorheen een reeks opeenvolgende arresten een aantal criteria uitgewerkt om na te gaan of er in een specifieke situatie sprake is van een mededeling aan het publiek. In de eerste plaats heeft het Hof de niet te negeren rol van de gebruiker benadrukt. De internet service provider moet met volledige kennis van zaken toegang verlenen tot de auteursrechtelijk beschermde content. In de tweede plaats moet de mededeling gebeuren aan een publiek, i.e. een onbepaald aantal potentiële luisteraars of kijkers en impliceert een publiek een vrij groot aantal personen. In de derde plaats heeft het Hof geoordeeld dat het winstoogmerk van een mededeling aan het publiek relevant is.

Sabam is van oordeel dat de winst die internet service providers uit hun abonnement halen voor een belangrijk deel het gevolg is van de auteursrechtelijk beschermde content die aangeboden wordt over hun netwerk. Zij eisen dan ook een deel van de prijs van dat abonnement ter compensatie van de verspreiding van hun repertoire over het netwerk.  Aangezien onderhandelingen met de grootste internet service providers hieromtrent onbeslist bleven, heeft Sabam besloten om deze principekwestie juridisch aan te gaan. Op 12 april 2013 werd tegen Belgacom, Telenet en Voo een rechtsvordering ingesteld voor de Rechbank van Eerste Aanleg te Brussel. Sabam wenst met deze procedure de nodige duidelijkheid te krijgen aangaande de toepassing van het auteursrecht op de activiteit van internet service providers die een inning van een vergoeding mogelijk moet maken.

 De uitspraak wordt in het najaar van 2014 verwacht.

Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia

Hof van Justitie: streaming televisiezenders behoeft toestemming

29 maart 2013

Het Hof van Justitie oordeelde op 7 maart 2013 dat, aangezien de beschikbaarstelling van werken via wederdoorgifte op internet gebeurt volgens een specifieke technische werkwijze die verschilt van de werkwijze voor de oorspronkelijke mededeling, dit moet worden beschouwd als een mededeling aan het publiek die bijgevolg toestemming behoeft.
In casu ging het om een online platform TVCatchup dat het signaal van een aantal free-to-air televisiezenders uit het Verenigd Koninkrijk streamt zodat personen die over een kijkvergunning beschikken, de programma’s van deze zenders gratis via het internet kunnen bekijken.
Volgens het Hof richt de wederdoorgifte via internet zich tot alle personen die in het Verenigd Koninkrijk wonen, over een internetverbinding beschikken en beweren dat zij over een kijkvergunning beschikken. Deze personen kunnen bij de live streaming van de televisie-uitzendingen op internet tegelijk toegang hebben tot de beschermde werken waardoor er sprake is van een onbepaald aantal potentiële kijkers. De beschermde werken worden bijgevolg bij de betrokken wederdoorgifte daadwerkelijk aan een publiek meegedeeld, aldus het Hof.
In tegenstelling tot eerdere arrest van het Hof van Justitie is het in casu niet relevant of met deze wederdoorgifte een nieuw publiek wordt bereikt.  Deze zaak heeft immers betrekking op de doorgifte van de werken die zijn opgenomen in een uitzending via zendmasten en de beschikbaarstelling van deze werken op internet. Elk van deze twee doorgiften moet individueel en afzonderlijk door de betrokken auteurs worden toegestaan aangezien beide doorgiften onder specifieke technische omstandigheden gebeuren, met een andere manier van doorgifte van de beschermde werken en elk bestemd voor een publiek. De voorwaarde van een nieuw publiek is enkel relevant in de situaties waar het Hof zich eerder heeft over uitgesproken en waar het ging om een interventie zonder dewelke het relevante publiek geen toegang zou hebben tot de werken.
In het Vlaams Parlement ligt momenteel een voorstel van decreet over signaalintegriteit ter bespreking voor dat bepaalt dat dienstverdelers de lineaire omroepprogramma’s onverkort en in hun geheel dienen door te geven. Dit voorstel heeft tot doel de controle van de omroepen over hun signaal te versterken zodat omroepen het recht hebben zelf te bepalen op welke wijze hun signaal publiek wordt gemaakt en hun voorafgaandelijke toestemming noodzakelijk is wanneer men dit signaal wenst te gebruiken om het ter beschikking te stellen aan het publiek. Als het Vlaams parlement dit voorstel goedkeurt, heeft dit tot gevolg dat elke functionaliteit die een dienstenverdeler aan de eindgebruiker met betrekking tot lineaire omroepprogramma’s, de uitdrukkelijke en bijzondere toestemming van de betrokken omroeporganisatie vergt.
Het volledige arrest vindt u hier.
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia

Weldra duidelijkheid inzake hyperlinking?

18 februari 2013



In een eerdere nieuwsbrief berichtten we reeds dat de Rechtbank van Amsterdam voor het eerst in de Nederlandse rechtspraak oordeelde dat een hyperlink in bepaalde specifieke omstandigheden een auteursrechtelijke inbreuk oplevert.  Op basis van door het Hof van Justitie uiteengezette criteria in twee zaken over naburige rechten (SFC en Phonographic Performance van 15 maart 2012) oordeelde de rechtbank dat er sprake was van een mededeling aan het publiek gezien met kennis van zaken gelinkt werd naar auteursrechtelijk beschermde content, hierdoor een nieuw publiek bereikt werd en er sprake is van een winstoogmerk.
Het is momenteel koffiedik kijken of het Hof van Justitie zelf dezelfde criteria zou toepassen in een auteursrechtelijke zaak rond hyperlinking. Enige verduidelijking zit er weldra aan te komen. Het Zweedse Hof van Beroep heeft immers een aantal interessante prejudiciële vragen inzake hyperlinking gesteld. In casu gaat het om vier journalisten van een Zweedse krant die een passende vergoeding eisen van de zoek- en aggregatiedienst Retriever omdat deze laatste zonder toestemming naar hun artikels op de krantenwebsite linkt.
Het Zweedse Hof van Beroep verzoekt het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

  1. Is sprake van mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, wanneer iemand anders dan de houder van het auteursrecht op een bepaald werk, op zijn website een aanklikbare link plaatst naar het werk?
  2. Is het voor het antwoord op de eerste vraag relevant of het werk waarnaar de link verwijst, geplaatst is op een website op het internet waartoe iedereen zonder beperkingen toegang heeft dan wel of de toegang op enige wijze is beperkt?
  3. Moet bij de beantwoording van de eerste vraag onderscheid worden gemaakt tussen gevallen waarin het werk, nadat de gebruiker op de link heeft geklikt, wordt getoond op een andere website, en gevallen waarin het werk, nadat de gebruiker op de link heeft geklikt, aldus wordt getoond dat de indruk wordt gewekt dat het op dezelfde website verschijnt?
  4. Kan een lidstaat een ruimere bescherming bieden aan het uitsluitende recht van auteurs door onder het begrip “mededeling aan het publiek” een groter aantal handelingen te verstaan dan welke zijn genoemd in artikel 3, lid 1 van richtlijn 2001/29?

Het Hof zal dus binnen afzienbare tijd moeten oordelen en duidelijkheid bieden of hyperlinken een mededeling aan het publiek uitmaakt en bijgevolg toestemming vereist. De European Copyright Society, een groep van prominente academici uit verschillende Europese landen, is alvast van mening dat hyperlinken niet kan worden beschouwd als een mededeling aan het publiek. Hyperlinken is eigen aan de werking van het internet. Dit reguleren zou de werking van het internet en bijgevolg de toegang tot informatie en de vrijheid van meningsuiting te fel belemmeren.  Hun volledige advies vindt u hier.
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia

Hof van Justitie verzet zich niet tegen het overmaken van persoonsgegevens van inbreukmakers door ISP’s aan rechthebbenden

5 juli 2012

Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
Een aantal Zweedse uitgevers wiens luisterboeken zonder hun toestemming voor het publiek toegankelijk werden gemaakt, eisten dat Ephone, de internet service provider die de gestelde onrechtmatige uitwisseling van gegevens mogelijk maakte, de identiteit van de gebruiker van het IP-adres dat vermoedelijk werd gebruikt om de betrokken bestanden door te geven, zou overmaken.  Het gerecht van eerste aanleg in Zweden heeft dit verzoek om een bevel tot mededeling toegewezen. Deze beslissing werd echter vernietigd in hoger beroep waardoor de uitgevers vervolgens hogere voorziening hebben ingesteld bij het hoogste Zweedse rechtscollege dat op haar beurt een prejudiciële vraag stelde aan het Hof van Justitie.
Het Zweedse rechtscollege vroeg zich af of Richtlijn 2006/24 (hierna Richtlijn Gegevensbewaring) in de weg staat aan de toepassing van een op Richtlijn 2004/48 (hierna Richtlijn Handhaving) gebaseerde nationale bepaling volgens welke in een burgerrechtelijke procedure een internet service provider, met het oog op de identificatie van een abonnee, kan worden gelast aan een auteursrechthouder informatie te verstrekken over de abonnee aan wie de internet service provider het IP-adres heeft toegewezen dat is gebruikt om inbreuk te maken op het auteursrecht. Dit op voorwaarde dat de verzoeker een duidelijk bewijs van de inbreuk op een bepaald auteursrecht heeft overgelegd en die maatregel in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel.
Het Hof is van oordeel dat de Richtlijn Gegevensbewaring enkel de verwerking en de bewaring van door aanbieders van openbare beschikbare elektronische communicatiediensten of van openbare communicatienetwerken gegenereerde of verwerkte gegevens betreft voor het onderzoeken, opsporen en vervolgen van ernstige criminaliteit en de verstrekking ervan aan de bevoegde nationale autoriteiten. De betrokken Zweedse nationale wettelijke regeling streeft een ander doel na dan dat van de Richtlijn Gegevensbewaring. Deze regeling heeft immers betrekking op het verstrekken van gegevens in het kader van een burgerrechtelijke procedure om een inbreuk op intellectuele eigendomsrechten te doen vaststellen ten voordele van de auteursrechthouder of diens vertegenwoordiger, dat wil zeggen een particulier, en niet ten voordele van een bevoegde nationale autoriteit.
Een verzoek om mededeling van persoonsgegevens ter verzekering van de doeltreffende bescherming van auteursrechten valt volgens het Hof dan ook wegens het voorwerp ervan binnen de werkingssfeer van de Richtlijn Handhaving.
Het Hof heeft reeds in het Promusicae arrest geoordeeld dat de Richtlijn Handhaving, gelezen in samenhang met Richtlijn 2002/58 (hierna Richtlijn privacy en Elektronische communicatie), zich er niet tegen verzet dat de lidstaten de verplichting opleggen persoonsgegevens aan particulieren door te geven met het oog op de burgerrechtelijke vervolging van inbreuken op het auteursrecht, maar de lidstaten evenmin ertoe verplicht, in een dergelijke verplichting te voorzien. Indien een dergelijke verplichting echter wordt opgelegd, moet er wel een juist evenwicht tussen de verschillende grondrechten worden verzekerd.
Volgens de betrokken nationale regeling kan een bevel tot mededeling van de betrokken gegevens slecht worden gegeven indien duidelijke bewijzen van een inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht op een werk zijn overgelegd, de gevraagde gegevens de opsporing van een inbreuk kunnen vergemakkelijken en het belang voor de redenen voor dit bevel opweegt tegen de ongemakken of andere nadelen ervan voor degene tot wie het gericht is, of tegen enig ander daarmee strijdig belang. In deze situatie kan worden aangenomen dat een dergelijke wettelijke regeling in beginsel een juist evenwicht tussen de bescherming van het intellectuele eigendomsrecht van de auteursrechthouders en de bescherming van de persoonsgegevens van een internetabonnee of gebruiker kan waarborgen.
Het Hof concludeert bijgevolg dat de Richtlijn Privacy en Elektronische Communicatie en de Richtlijn Handhaving aldus moeten worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling, voor zover deze regeling de nationale rechterlijke instantie waarbij door een persoon met procesbevoegdheid een verzoek om een bevel tot mededeling van persoonsgegevens is ingediend, in staat stelt om de in het geding zijnde tegengestelde belangen af te wegen op basis van de concrete omstandigheden van de zaak en daarbij terdege rekening te houden met de in het evenredigheidsbeginsel voortvloeiende vereisten.
Ook in België beschikken rechthebbenden over de mogelijkheid om persoonsgegevens op te vragen om inbreukmakers te identificeren (cfr. artikel 86ter §3 Auteurswet).  Op basis van dit arrest van het Hof van Justitie zou een Belgische rechter, na een concrete belangenafweging, een internet service provider kunnen verplichten persoonsgegeven over te maken op vraag van een rechthebbende.
Het volledige arrest vindt u hier.

Persvrijheid versus recht op privacy in kader van het portretrecht

27 februari 2012

Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
Het portretrecht van de geportretteerde beperkt het auteursrecht van de auteur gezien de auteurswet bepaalt dat de auteur of de eigenaar van een portret niet het recht heeft het werk te reproduceren of aan het publiek mee te delen zonder toestemming van de geportretteerde (art. 10 A.W.)
Door de rechtspraak werden wel een aantal uitzonderingen op deze absolute toestemmingsvereiste geschapen in functie van de vrijheid van meningsuiting en het recht op informatie van het publiek. Vooral van publieke personen wordt aangenomen dat zij zich niet kunnen verzetten tegen de reproductie of publieke mededeling van hun afbeelding in het kader van de actualiteitsverslaggeving. Dit is telkens weer een moeilijke evenwichtsoefening tussen de persvrijheid enerzijds en het recht op privacy anderzijds. Welke grondrecht voorgaat, hangt af van het concrete geval.
Een mijlpaalarrest in deze materie is het arrest van het Hof van Justitie van 24 juni 2004 (Von Hannover I). Volgens het Hof is het bij de belangenafweging tussen de persvrijheid en het recht op privacy van doorslaggevend belang of het gaat om een foto die bijdraagt aan een publiek debat. Wordt de inbreuk op de privacy van de betrokkene gerechtvaardigd door overwegingen van publiek belang of niet? Het Hof oordeelde toen dat de foto’s gepubliceerd in de entertainmentpers een inbreuk op de privacy van Prinses Caroline van Monaco vormden omdat ze geen bijdrage leverden aan het publiek debat. Iemand die geen officiële functie uitoefent, geniet immers evenveel privacy als de gewone burger en hoeft bijgevolg geen privé foto’s te dulden in de pers.
Het Hof heeft recent op 7 februari 2012 een nieuw arrest geveld  (Von Hannover II) waarin het haar eerdere arrest uit 2004 verder uitwerkt. Criteria die relevant kunnen zijn voor de belangenafweging zijn de volgende: (i) levert de uiting een bijdrage aan een publiek debat, (ii) de bekendheid van de persoon en het onderwerp van de publicatie, (iii) het gedrag in het verleden van de persoon waarover wordt bericht, (iv) de inhoud, de vorm en de gevolgen van de publicatie en (v) de omstandigheden waaronder de foto’s worden genomen.
Belangrijk aan dit arrest is dat het Hof benadrukt hierbij dat het niet voldoen aan een of meerdere van de criteria niet meteen betekent dat een publicatie onrechtmatig is. Bovendien wordt een vrij ruime interpretatie gegeven van wat bijdraagt aan een publiek debat en is het al dan niet uitoefenen van officiële functies niet bepalend om te beslissen of de publicatie onrechtmatig is. Zo kan de Koninklijke familie gefotografeerd worden als onderdeel van een publiek debat, ook al zijn ze op vakantie. Ook al oefenen ze geen officiële functies (bv. Prinses Caroline) uit, het zijn bekende figuren en in die hoedanigheid moeten zij meer dulden dan de gewone burger. Een belangrijk arrest dus dat de entertainmentpers heel wat meer ademruimte geeft dan het eerdere arrest uit 2004.
Het volledige arrest vindt u hier.

Europees Hof van Justitie zegt neen tegen algemene filtersystemen

Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
In een eerdere nieuwsbrief bogen we ons reeds over de vraag in hoeverre internet service providers verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor auteursrechtelijk beschermd materiaal op hun netwerk. In de door Sabam aangespannen rechtszaak  tegen Scarlet stelde het Hof van Beroep immers aan het Hof van Justitie de vraag of nationale rechters bevoegd zijn om aan internet access providers de verplichting op te leggen het peer-to-peer verkeer van haar klanten te controleren en om bij eventuele auteursrechtelijke inbreuken de overdracht van deze bestanden te blokkeren.
Het Hof van Justitie heeft intussen op 24 november 2011 geoordeeld dat het Unierecht niet toelaat dat een nationale rechter een internet access provider verplicht een filtersysteem in te voeren om het illegaal downloaden van bestanden te voorkomen. Het rechtelijk bevel dat Scarlet verplicht actief toezicht te houden op alle gegevens van haar klanten teneinde elke toekomstige auteursrechtelijke inbreuk te voorkomen, legt een door de Richtlijn Elektronische Handel verboden algemene toezichtverplichting op. Dergelijk rechtelijk bevel respecteert evenmin het juiste evenwicht dat dient te worden gehandhaafd tussen enerzijds het intellectueel eigendomsrecht en anderzijds de vrijheid van ondernemen, het recht op bescherming van persoonsgegevens en de vrijheid om informatie te ontvangen of te verstrekken.
Tegen Netlog, een exploitant van een sociale netwerksite, werd door Sabam een gelijkaardige zaak aangespannen. Gebruikers kunnen op hun profiel immers audio- en videofragmenten plaatsen en beschikbaar stellen aan andere gebruikers zonder dat Sabam hiervoor toestemming heeft verleend en zonder dat Netlog daarvoor een vergoeding heeft betaald. Sabam eiste ook in deze zaak dat Netlog met onmiddellijke ingang elke onrechtmatige beschikbaarstelling staakte. De Rechtbank van Eerste Aanleg stelde ook hier aan het Hof een prejudiciële vraag. Het Hof oordeelde op 16 februari 2012 dat hosting provider, zoals in casu een exploitant van een sociale netwerksite, evenmin kan worden verplicht voor al zijn gebruikers een algemeen filtersysteem te installeren om te voorkomen dat muziek- en audiovisuele werken onrechtmatig worden gebruikt. Een filtersysteem zou immers inhouden dat een hosting provider uit al de bestanden die de gebruikers van zijn diensten op hun servers opslaan, de bestanden moet selecteren die auteursrechtelijk beschermde werken kunnen bevatten. Vervolgens zou de hosting provider moeten bepalen welke van deze bestanden op illegale wijze worden opgeslagen en voor het publiek beschikbaar worden gesteld en tenslotte die beschikbaarheidstelling blokkeren. Een dergelijk algemeen toezicht door de hosting provider op de informatie die bij hem wordt opgeslagen, laat de  Richtlijn inzake Elektronische Handel niet toe.
Het Hof brengt in herinnering dat de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties, in het kader van de ter bescherming van auteursrechthebbenden vastgestelde maatregelen, een juist evenwicht moeten verzekeren tussen de bescherming van het auteursrecht van een houder daarvan en de bescherming van de grondrechten van personen die door dergelijke maatregelen worden geraakt.
Uit de rechtspraak van het Hof dient te worden geconcludeerd dat de vrijstelling van aansprakelijkheid zoals voorzien in de Richtlijn Elektronische handel voor loutere doorgifte van informatie door internet access providers en voor hosting providers die op verzoek van gebruikers bestanden opslaan op hun servers onverkort van kracht blijft. Een nationale rechter kan geen maatregel opleggen om preventief al het elektronische verkeer zonder beperking in de tijd te filteren.
De volledige uitspraak Scarlet/Sabam vindt u hier.
De volledige uitspraak Sabam/Netlog vindt u hier.

Hof van Justitie spreekt zich uit over forumshopping bij internetpublicaties

21 november 2011

Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia

Een uitgever van een gedrukte perspublicatie kan in verschillende landen worden aangeklaagd wanneer iemands eer of goede naam wordt aangetast door de publicatie. De benadeelde heeft immers de keuze om naar de rechter te stappen van het land waar de uitgever is gevestigd of deze van een land waar de publicatie werd verspreid. In het laatste geval kan de benadeelde partij wel enkel de schade vorderen die is opgetreden in dat land en niet de volledige schade
.

Hoe zit het nu met publicaties die worden verspreid via het internet? Kan de benadeelde in dit geval de uitgever in elk mogelijk land aanklagen aangezien het internet wereldwijd te raadplegen valt? Zowel het Bundesgerichtshof in Duitsland als het Tribunal de Grand Instance in Frankrijk werden met deze vragen geconfronteerd en besloten hierover een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie.

Het Hof oordeelde op 25 oktober 2011 dat een publicatie op het internet zich onderscheidt van een tot een bepaald gebied beperkte verspreiding van een gedrukte publicatie doordat de publicatie door een onbepaald aantal internetgebruikers overal ter wereld onmiddellijk kan worden geraadpleegd. Deze wereldwijde verspreiding kan volgens het Hof desgevallend de aantasting van iemands eer of goede naam vergroten. Bovendien maakt het internet het veel moeilijker om de plaats(en) aan te wijzen waar de schade optreedt.

Dit doet het Hof besluiten dat een benadeelde van een publicatie op internet de uitgever niet enkel kan aanklagen voor de rechter van het land waar de uitgever is gevestigd (voor de volledige schade) of van een land waar de publicatie werd verspreid (voor de schade opgetreden in dat land), maar ook voor de rechter van het land waar het slachtoffer het centrum van zijn belangen heeft, zijnde zijn gewone verblijfplaats én dit voor de volledige op het grondgebied van de Europese Unie berokkende schade.

Het Hof maakt verder nog een belangrijke precisering aangaande de Richtlijn Elektronische Handel. Volgens het Hof verzet het principe van het vrij verkeer van diensten er zich in beginsel tegen dat de verlener van een dienst van de elektronische handel in de ontvangende lidstaat wordt onderworpen aan strengere eisen dan die voorzien in de wetgeving van de lidstaat waar de dienstverlener gevestigd is. Hieruit dient te worden afgeleid dat een uitgever die wordt gedagvaard voor een aantasting van iemands eer of goede naam in een ander land dan zijn land van vestiging, kan eisen dat geen privacyregels worden toegepast die strenger zijn dan de wetgeving in eigen land. Het volledige arrest vindt u hier.


© 2019 Vlaamse Nieuwsmedia

Intranet

U heeft een login nodig om de intranet te kunnen raadplegen.
Naar het intranet

Zoeken

Newsalerts

Schrijf je in op onze nieuwsalerts en blijf op de hoogte.