SABAM vs. Belgacom, Telenet en Voo: maakt de doorgifte van auteursrechtelijk beschermde content door internet service providers over hun netwerk een mededeling aan het publiek uit of niet?
31 mei 2013
Het Europees Hof van Justitie heeft doorheen een reeks opeenvolgende arresten een aantal criteria uitgewerkt om na te gaan of er in een specifieke situatie sprake is van een mededeling aan het publiek. In de eerste plaats heeft het Hof de niet te negeren rol van de gebruiker benadrukt. De internet service provider moet met volledige kennis van zaken toegang verlenen tot de auteursrechtelijk beschermde content. In de tweede plaats moet de mededeling gebeuren aan een publiek, i.e. een onbepaald aantal potentiële luisteraars of kijkers en impliceert een publiek een vrij groot aantal personen. In de derde plaats heeft het Hof geoordeeld dat het winstoogmerk van een mededeling aan het publiek relevant is.
Sabam is van oordeel dat de winst die internet service providers uit hun abonnement halen voor een belangrijk deel het gevolg is van de auteursrechtelijk beschermde content die aangeboden wordt over hun netwerk. Zij eisen dan ook een deel van de prijs van dat abonnement ter compensatie van de verspreiding van hun repertoire over het netwerk. Aangezien onderhandelingen met de grootste internet service providers hieromtrent onbeslist bleven, heeft Sabam besloten om deze principekwestie juridisch aan te gaan. Op 12 april 2013 werd tegen Belgacom, Telenet en Voo een rechtsvordering ingesteld voor de Rechbank van Eerste Aanleg te Brussel. Sabam wenst met deze procedure de nodige duidelijkheid te krijgen aangaande de toepassing van het auteursrecht op de activiteit van internet service providers die een inning van een vergoeding mogelijk moet maken.
De uitspraak wordt in het najaar van 2014 verwacht.
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
Hof van Justitie verzet zich niet tegen het overmaken van persoonsgegevens van inbreukmakers door ISP’s aan rechthebbenden
5 juli 2012
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
Een aantal Zweedse uitgevers wiens luisterboeken zonder hun toestemming voor het publiek toegankelijk werden gemaakt, eisten dat Ephone, de internet service provider die de gestelde onrechtmatige uitwisseling van gegevens mogelijk maakte, de identiteit van de gebruiker van het IP-adres dat vermoedelijk werd gebruikt om de betrokken bestanden door te geven, zou overmaken. Het gerecht van eerste aanleg in Zweden heeft dit verzoek om een bevel tot mededeling toegewezen. Deze beslissing werd echter vernietigd in hoger beroep waardoor de uitgevers vervolgens hogere voorziening hebben ingesteld bij het hoogste Zweedse rechtscollege dat op haar beurt een prejudiciële vraag stelde aan het Hof van Justitie.
Het Zweedse rechtscollege vroeg zich af of Richtlijn 2006/24 (hierna Richtlijn Gegevensbewaring) in de weg staat aan de toepassing van een op Richtlijn 2004/48 (hierna Richtlijn Handhaving) gebaseerde nationale bepaling volgens welke in een burgerrechtelijke procedure een internet service provider, met het oog op de identificatie van een abonnee, kan worden gelast aan een auteursrechthouder informatie te verstrekken over de abonnee aan wie de internet service provider het IP-adres heeft toegewezen dat is gebruikt om inbreuk te maken op het auteursrecht. Dit op voorwaarde dat de verzoeker een duidelijk bewijs van de inbreuk op een bepaald auteursrecht heeft overgelegd en die maatregel in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel.
Het Hof is van oordeel dat de Richtlijn Gegevensbewaring enkel de verwerking en de bewaring van door aanbieders van openbare beschikbare elektronische communicatiediensten of van openbare communicatienetwerken gegenereerde of verwerkte gegevens betreft voor het onderzoeken, opsporen en vervolgen van ernstige criminaliteit en de verstrekking ervan aan de bevoegde nationale autoriteiten. De betrokken Zweedse nationale wettelijke regeling streeft een ander doel na dan dat van de Richtlijn Gegevensbewaring. Deze regeling heeft immers betrekking op het verstrekken van gegevens in het kader van een burgerrechtelijke procedure om een inbreuk op intellectuele eigendomsrechten te doen vaststellen ten voordele van de auteursrechthouder of diens vertegenwoordiger, dat wil zeggen een particulier, en niet ten voordele van een bevoegde nationale autoriteit.
Een verzoek om mededeling van persoonsgegevens ter verzekering van de doeltreffende bescherming van auteursrechten valt volgens het Hof dan ook wegens het voorwerp ervan binnen de werkingssfeer van de Richtlijn Handhaving.
Het Hof heeft reeds in het Promusicae arrest geoordeeld dat de Richtlijn Handhaving, gelezen in samenhang met Richtlijn 2002/58 (hierna Richtlijn privacy en Elektronische communicatie), zich er niet tegen verzet dat de lidstaten de verplichting opleggen persoonsgegevens aan particulieren door te geven met het oog op de burgerrechtelijke vervolging van inbreuken op het auteursrecht, maar de lidstaten evenmin ertoe verplicht, in een dergelijke verplichting te voorzien. Indien een dergelijke verplichting echter wordt opgelegd, moet er wel een juist evenwicht tussen de verschillende grondrechten worden verzekerd.
Volgens de betrokken nationale regeling kan een bevel tot mededeling van de betrokken gegevens slecht worden gegeven indien duidelijke bewijzen van een inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht op een werk zijn overgelegd, de gevraagde gegevens de opsporing van een inbreuk kunnen vergemakkelijken en het belang voor de redenen voor dit bevel opweegt tegen de ongemakken of andere nadelen ervan voor degene tot wie het gericht is, of tegen enig ander daarmee strijdig belang. In deze situatie kan worden aangenomen dat een dergelijke wettelijke regeling in beginsel een juist evenwicht tussen de bescherming van het intellectuele eigendomsrecht van de auteursrechthouders en de bescherming van de persoonsgegevens van een internetabonnee of gebruiker kan waarborgen.
Het Hof concludeert bijgevolg dat de Richtlijn Privacy en Elektronische Communicatie en de Richtlijn Handhaving aldus moeten worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling, voor zover deze regeling de nationale rechterlijke instantie waarbij door een persoon met procesbevoegdheid een verzoek om een bevel tot mededeling van persoonsgegevens is ingediend, in staat stelt om de in het geding zijnde tegengestelde belangen af te wegen op basis van de concrete omstandigheden van de zaak en daarbij terdege rekening te houden met de in het evenredigheidsbeginsel voortvloeiende vereisten.
Ook in België beschikken rechthebbenden over de mogelijkheid om persoonsgegevens op te vragen om inbreukmakers te identificeren (cfr. artikel 86ter §3 Auteurswet). Op basis van dit arrest van het Hof van Justitie zou een Belgische rechter, na een concrete belangenafweging, een internet service provider kunnen verplichten persoonsgegeven over te maken op vraag van een rechthebbende.
Het volledige arrest vindt u hier.
Europees Hof van Justitie zegt neen tegen algemene filtersystemen
27 februari 2012
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
In een eerdere nieuwsbrief bogen we ons reeds over de vraag in hoeverre internet service providers verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor auteursrechtelijk beschermd materiaal op hun netwerk. In de door Sabam aangespannen rechtszaak tegen Scarlet stelde het Hof van Beroep immers aan het Hof van Justitie de vraag of nationale rechters bevoegd zijn om aan internet access providers de verplichting op te leggen het peer-to-peer verkeer van haar klanten te controleren en om bij eventuele auteursrechtelijke inbreuken de overdracht van deze bestanden te blokkeren.
Het Hof van Justitie heeft intussen op 24 november 2011 geoordeeld dat het Unierecht niet toelaat dat een nationale rechter een internet access provider verplicht een filtersysteem in te voeren om het illegaal downloaden van bestanden te voorkomen. Het rechtelijk bevel dat Scarlet verplicht actief toezicht te houden op alle gegevens van haar klanten teneinde elke toekomstige auteursrechtelijke inbreuk te voorkomen, legt een door de Richtlijn Elektronische Handel verboden algemene toezichtverplichting op. Dergelijk rechtelijk bevel respecteert evenmin het juiste evenwicht dat dient te worden gehandhaafd tussen enerzijds het intellectueel eigendomsrecht en anderzijds de vrijheid van ondernemen, het recht op bescherming van persoonsgegevens en de vrijheid om informatie te ontvangen of te verstrekken.
Tegen Netlog, een exploitant van een sociale netwerksite, werd door Sabam een gelijkaardige zaak aangespannen. Gebruikers kunnen op hun profiel immers audio- en videofragmenten plaatsen en beschikbaar stellen aan andere gebruikers zonder dat Sabam hiervoor toestemming heeft verleend en zonder dat Netlog daarvoor een vergoeding heeft betaald. Sabam eiste ook in deze zaak dat Netlog met onmiddellijke ingang elke onrechtmatige beschikbaarstelling staakte. De Rechtbank van Eerste Aanleg stelde ook hier aan het Hof een prejudiciële vraag. Het Hof oordeelde op 16 februari 2012 dat hosting provider, zoals in casu een exploitant van een sociale netwerksite, evenmin kan worden verplicht voor al zijn gebruikers een algemeen filtersysteem te installeren om te voorkomen dat muziek- en audiovisuele werken onrechtmatig worden gebruikt. Een filtersysteem zou immers inhouden dat een hosting provider uit al de bestanden die de gebruikers van zijn diensten op hun servers opslaan, de bestanden moet selecteren die auteursrechtelijk beschermde werken kunnen bevatten. Vervolgens zou de hosting provider moeten bepalen welke van deze bestanden op illegale wijze worden opgeslagen en voor het publiek beschikbaar worden gesteld en tenslotte die beschikbaarheidstelling blokkeren. Een dergelijk algemeen toezicht door de hosting provider op de informatie die bij hem wordt opgeslagen, laat de Richtlijn inzake Elektronische Handel niet toe.
Het Hof brengt in herinnering dat de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties, in het kader van de ter bescherming van auteursrechthebbenden vastgestelde maatregelen, een juist evenwicht moeten verzekeren tussen de bescherming van het auteursrecht van een houder daarvan en de bescherming van de grondrechten van personen die door dergelijke maatregelen worden geraakt.
Uit de rechtspraak van het Hof dient te worden geconcludeerd dat de vrijstelling van aansprakelijkheid zoals voorzien in de Richtlijn Elektronische handel voor loutere doorgifte van informatie door internet access providers en voor hosting providers die op verzoek van gebruikers bestanden opslaan op hun servers onverkort van kracht blijft. Een nationale rechter kan geen maatregel opleggen om preventief al het elektronische verkeer zonder beperking in de tijd te filteren.
De volledige uitspraak Scarlet/Sabam vindt u hier.
De volledige uitspraak Sabam/Netlog vindt u hier.
Belgische rechter legt internet service providers op “The Pirate Bay” te blokkeren
21 november 2011
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
The Pirate Bay is een website waar meer dan 2,7 miljoen links naar muziek, films, series, games en boeken worden aangeboden die gebruikers vrijelijk via een peer-to-peer systeem kunnen uitwisselen. Dit alles zonder toestemming van de rechthebbenden en zonder dat hiervoor een vergoeding verschuldigd is.
BAF, de Belgian Anti-piracy Federation organisatie die strijdt tegen het illegale aanbod, had in de zomer van 2010 een kortgeding ingesteld om Belgacom en Telenet op te leggen de illegale website “The Pirate Bay” ontoegankelijk te maken voor hun abonnees. BAF kreeg echter het deksel op de neus. De eis was volgens de Rechtbank van Koophandel van Antwerpen disproportioneel.
Het Hof van Beroep te Antwerpen oordeelde op 26 september 2011 op basis van art 87 §1,tweede lid A.W. dat Belgacom en Telenet in hun hoedanigheid van internet service provider de inbreuken wel degelijk dienen te doen staken via DNS-blocking en zodoende, op straffe van een dwangsom, ervoor moeten zorgen dat hun abonnees binnen de 14 dagen geen toegang meer kunnen krijgen tot 11 limitatief opgesomde websites van “The Pirate Bay”.
Krachtens artikel 87 §1,tweede lid A.W. kan de stakingsrechter immers, nadat hij het bestaan van een inbreuk op het auteursrecht heeft vastgesteld, een bevel uitspreken tegen tussenpersonen wiens diensten worden gebruikt om deze inbreuk te plegen.
Volgens het Hof staat de beperking van aansprakelijkheid van tussenpersonen zoals voorzien in de Wet Elektronische Handel voor mere conduit activiteiten (art. 18) de stakingsvordering niet in de weg. De stakingsvordering strekt er uitsluitend toe een website ontoegankelijk te maken, wat betekent dat de internet service providers de onrechtmatige informatie die zich bevindt op de website niet doorgeven. Zij zijn derhalve niet aansprakelijk voor de onrechtmatige inhoud die over hun netwerk wordt doorgegeven, aldus het Hof.
Met dit vonnis heeft, in navolging van andere landen zoals Italië, Denemarken, Ierland en Finland, nu ook een rechter in België internet service providers verplicht om een bepaalde website op een bepaalde manier ontoegankelijk te maken.
Hoe beperkt het vonnis is, werd echter al snel duidelijk. DNS-blocking zorgt er immers enkel voor dat de domeinnaam niet meer wordt gelinkt aan het IP-adres van de betrokken websites. Met andere woorden, enkel de DNS verwijzing is verdwenen, de pagina zelf bestaat nog steeds. Een aantal muisklikken en het veranderen van een paar instellingen volstaan om de website toch te bezoeken. “The Pirate Bay” zelf heeft bovendien de blokkering zo goed als onbestaande gemaakt door de domeinnaam “depiraatbaai.be” te registreren om zo het verbod te omzeilen. Hoog tijd dan ook dat de overheid zich buigt over hoe via een efficiënte procedure doeltreffender kan worden opgetreden tegen illegale buitenlandse websites. Het volledige arrest vindt u hier.