Nationale implementatie van de AVG met de uitzondering voor journalistieke doeleinden wordt positief onthaald door de Vlaamse krantenuitgevers
31 juli 2018
Inleiding
Op 25 mei 2018 is de Europese Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) van kracht geworden. De AVG verplicht lidstaten wettelijke maatregelen te nemen om uitzonderingen te implementeren die nodig zijn om een evenwicht te zoeken tussen de bescherming van persoonsgegevens van burgers langs de ene kant en het recht op vrijheid van meningsuiting en van informatie langs de andere kant. Deze verordening heeft dus een grote impact op de mediasector, en in het bijzonder op het journalistieke werk. De Europese wetgever was zich goed bewust van de spanning die er bestaat tussen gegevensbescherming en journalistieke belangen zoals de informatie- en persvrijheid. In artikel 85 AVG staat duidelijk omschreven dat de lidstaten de beoogde privacybescherming in overeenstemming moeten brengen met de vrijheid van meningsuiting en van informatie, waaronder de verwerking voor journalistieke doeleinden.
Nationale omzetting van de AVG
Er waren twee Belgische uitvoeringswetten nodig om te voldoen aan de implementatie van de AVG en tegelijkertijd de huidige wet van 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegeven aan te passen: in een eerste fase heeft de wetgever de vroegere Privacycommissie omgevormd en de nieuwe Gegevensbeschermingsautoriteit belangrijke bevoegdheden toegekend om de correcte naleving van de bepalingen van de AVG en de toepasselijke nationale bepalingen te verzekeren. In een tweede fase dienden de inhoudelijke bepalingen van de AVG te worden omgezet in nationale wetgeving. In deze Belgische uitvoeringswet diende o.a. een hoofdstuk te worden gewijd aan de verwerking voor journalistieke doeleinden. Hieromtrent keurde de federale regering op 25 mei 2018 een wetsontwerp goed, dat daarna door de kamer diende te worden behandeld en op 19 juli 2018 in plenaire zitting werd goedgekeurd.
Waarom een uitzondering voor journalistieke doeleinden zo cruciaal is voor nieuwsmedia
Er bestaat een inherent spanningsveld tussen de vrijheid van meningsuiting en gegevensbescherming. Deze twee grondrechten staan vaak recht tegenover elkaar aangezien de media op verschillende manieren gebruik maakt van persoonsgegevens. Langs de andere kant maken burgers in deze digitale maatschappij zich meer dan vroeger zorgen over hun privacy en het is van groot belang dat persoonsgegevens beter worden beschermd tegenover ondernemingen die data bijhouden en verwerken. Toch mag deze bezorgdheid niet ten nadele zijn van nieuwsmedia, redacties en journalisten omdat het voor hen de kernactiviteit is om informatie te verzamelen, bij te houden en te verwerken en dit in functie van het algemeen belang, namelijk het informeren van hun publiek.
Door het opkomend maatschappelijk fenomeen van fake news is het correct informeren aan het publiek belangrijker dan ooit. Redacties en journalisten moeten ongehinderd informatie verwerven, verwerken en bijhouden in hun archieven waardoor ze kunnen voortbouwen op betrouwbare documenten. Een te grote nadruk op privacybescherming dreigt deze journalistieke basisopdracht op drastische wijze te hinderen en brengt correcte en betrouwbare berichtgeving in gevaar. De uitzondering voor journalistieke doeleinden zoals uitdrukkelijk bepaald in de AVG heeft tot doel deze twee gelijkwaardige rechten met elkaar te verzoenen.
Nergens in de AVG is echter een definitie voor journalistieke doeleinden terug te vinden aangezien dit begrip in het Europees recht niet is geharmoniseerd en het aan de lidstaten is om dit vrij in te vullen. Voor de implementatie van deze uitzondering geeft de AVG alle vrijheid aan de wetgever mits naleving van de verplichting om de nodige maatregelen te nemen. Overweging 153 van de AVG verduidelijkt dat uitzonderingen en afwijkingen dienen te gelden voor de verwerking van persoonsgegevens voor nieuws- en persarchieven en dat de begrippen die betrekking hebben op de vrijheid van meningsuiting, zoals journalistiek, ruim dienen te worden uitgelegd gelet op het belang van deze vrijheid in elke democratische samenleving.
Over welke bepaling uit de AVG gaat het nu precies? Zoals reeds aangehaald geeft artikel 85 AVG aan de lidstaten manoeuvreerruimte met betrekking tot verschillende hoofdstukken om uitzonderingen en afwijkingen vast te stellen betreffende het recht op vrijheid van meningsuiting en van informatie. In artikel 24 van het wetsontwerp betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens staan de verschillende bepalingen opgesomd die worden uitgezonderd en dus niet van toepassing zijn op verwerkingen van persoonsgegevens voor journalistieke doeleinden.
De belangrijkste uitzondering die reeds in de AVG zelf werd geïmplementeerd is artikel 17 AVG dat bepaalt dat de betrokkene het recht heeft om de wissing van de op hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen. Dit recht op gegevenswissing zoals gecodificeerd in de AVG is echter niet absoluut. Artikel 17.3. bepaalt uitdrukkelijk dat het recht op gegevenswissing niet van toepassing zijn op verwerkingen voor doeleinden van vrije meningsuiting en vrije informatie.
Terecht heeft de Belgische wetgever ervoor geopteerd om artikel 17 AVG uiteindelijk niet op te nemen in het artikel 24 van het wetsontwerp als een van de artikels die niet van toepassing zouden moeten worden verklaard voor journalistieke doeleinden aangezien artikel 17.3 AVG zelf al voorziet in een uitzondering op het recht van gegevenswissing. De Memorie van Toelichting van het wetsontwerp bepaalt dan ook duidelijk dat de verordening rechtstreeks van toepassing is en het dus niet nodig is om deze vrijstelling nogmaals op te nemen in nationale wetgeving. De uitzondering voor het recht op gegevenswissing is van primordiaal belang aangezien de integriteit van archieven en de vindbaarheid van informatie in die archieven via zoekfuncties aangeboden door de nieuwsmedia niet kan worden aangetast door het recht op gegevenswissing onder artikel 17 van de AVG. Dit is in overeenstemming met het Google Spain arrest van het Europese Hof van Justitie van 3 mei 2014 dat expliciet bepaalt dat het recht om vergeten te worden niet van toepassing is op de oorspronkelijke perscontent of de archieven. De eis dat een zoekmachine zoals vb. een Google bepaalde zoekresultaten dient te verwijderen, betekent niet dat de onderliggende content op de websites van de media dient te worden verwijderd. Bij de archieffunctie van media speelt daarenboven een algemeen belang, namelijk de vrijheid van meningsuiting van de media terwijl er bij zoekmachines commerciële belangen vooropstaan.
Vlaamse Nieuwsmedia is verheugd dat uiteindelijk het juiste evenwicht tussen gegevensbescherming en vrijheid van meningsuiting en informatie werd bereikt. Naar analogie met andere buurlanden, zoals Nederland, waar een ruime uitzondering werd gehanteerd, drong de mediasector aan om ook in België een ruime uitzondering op te nemen met algemene en onvoorwaardelijke uitzonderingen voor het gebruik van persoonsgegevens voor journalistieke doeleinden. De mediasector is namelijk, zowel wat betreft de informatiegaring als de publicatie van informatie, reeds aan omvangrijke juridische en beroepsethische regels onderworpen met betrekking tot de eerbiediging van de privacy. Ook de Raad van State erkende de gevoeligheid en complexiteit van de beoogde belangenafweging tussen gegevensbescherming en de vrijheid van meningsuiting en informatie. Volgens de Raad beantwoordde het voorontwerp niet volledig aan de verplichting voor de lidstaten om het recht op bescherming van persoonsgegevens in overeenstemming te brengen met de vrijheid van meningsuiting en informatie zoals opgelegd in artikel 85 AVG. De regering paste met reden haar voorontwerp aan conform de terechte opmerkingen van de afdeling Wetgeving van de Raad van State. Dit alles heeft geresulteerd in de aanpassing van het oorspronkelijke voorontwerp van wet naar het uiteindelijke wetsontwerp met een correcter en meer gebalanceerd evenwicht.
Auteursrecht versus het recht op vrijheid van meningsuiting: EHRM spreekt zich voor het eerst uit
18 februari 2013
Over de verhouding tussen het auteursrecht en het recht op vrijheid van meningsuiting is al heel wat inkt gevloeid. Beide rechten zijn niet absoluut en kunnen aan beperkingen worden onderworpen. Zo voorziet het auteursrecht zelf in een aantal beperkingen, met name de in de auteurswet voorziene uitzonderingen waar geen toestemming van de rechthebbende voor moet worden verkregen. Vele van deze uitzonderingen, het citaatrecht of de parodie bijvoorbeeld, zijn ingegeven door het recht op vrijheid van meningsuiting. Er kan bijgevolg gesteld worden dat het auteursrecht door middel van deze beperkingen reeds rekening houdt met het recht op vrijheid van meningsuiting. In welke mate het recht op vrijheid van meningsuiting het auteursrecht nog kan beperken, naast deze reeds in de auteurswet voorziene beperkingen, is echter een ingewikkeldere kwestie.
Traditioneel gaat men ervan uit dat het auteursrecht niet extern kan worden getoetst aan het recht op vrijheid van meningsuiting, juist omwille van het feit dat het auteursrecht intern reeds voldoende rekening houdt met de vrije meningsuiting. Een standpunt dat overigens gevolgd wordt door het Hof van Cassatie. Het Hof oordeelde op 25 september 2003 immers dat het recht op vrijheid van meningsuiting het beschermingsmechanisme zoals uitgewerkt in de auteurswet onverlet laat. De in de auteurswet geboden bescherming aan de maker van een werk doet op geen enkele wijze afbreuk aan het recht op de vrijheid van meningsuiting van een ander, aldus het Hof.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft zich onlangs op 10 januari 2013 voor het eerst uitgesproken over de verhouding tussen het auteursrecht en de vrijheid van meningsuiting en is duidelijk een andere mening toegedaan. Het EHRM is immers van oordeel dat een veroordeling op basis van het auteursrecht voor het reproduceren of het mededelen van auteursrechtelijk beschermde content, in bepaalde gevallen beschouwd kan worden als een inbreuk op het recht van vrijheid van meningsuiting. Een dergelijke veroordeling moet dan ook aan welbepaalde eisen voldoen, i.e. zij moet conform artikel 10§2 EVRM bij wet voorzien zijn, noodzakelijk zijn in een democratische samenleving en een legitiem doel nastreven. Hoe die afweging tussen het auteursrecht en het recht op vrijheid van meningsuiting moet worden gemaakt, is voorlopig nog onduidelijk. Het Hof heeft het immers nagelaten hiervoor in deze uitspraak duidelijke criteria te bepalen.
Deze uitspraak van het Europees Hof heeft als voornaamste consequentie dat er een afweging dient te gebeuren tussen beide rechten, daar waar voorheen de inbreuk op het auteursrecht op zichzelf voldoende was en niet werd afgewogen tegen andere rechten. De volledige uitspraak van het EHRM vindt u hier.
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia